Buchel1

Nieuws

Buchelius en de Utrechtse VOC-admiraal Van der Haghen

In het recente boek Slavernij en de stad Utrecht wordt Steven van der Haghen (1563-1624) besproken, de eerste admiraal van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Door zijn verovering van Ambon op de Portugezen in 1605 kan hij als grondlegger van het koloniale rijk worden beschouwd. Van der Haghen was geboren in Amersfoort en woonde sinds ongeveer 1590 in Utrecht. Onuitgewerkt blijft in het boek zijn connectie met Aernout van Buchel (Buchelius, 1565-1641). Deze bekende jurist en geschiedschrijver was VOC-bewindhebber namens de Staten van Utrecht en trad op als belangenbehartiger van de Utrechtse admiraal, die erkenning zocht voor zijn pioniersrol.

In het Tijdschrift Oud-Utrecht van oktober 2021 staat een artikel van Arjan den Boer over Buchelius en Van der Haghen.

Aernaut van BuchelAlle in het artikel genoemde handschriften van Aernout van Buchel zijn gedigitaliseerd, getranscribeerd een grotendeels vertaald door Kees Smit e.a. Hieronder een overzicht met directe weblinks:

  • Diarium,, circa 1593-1600, Universiteitsbibliotheek Utrecht, Hs. 798 (6 E 15). Editie Kees Smit, 2020.
  • Monumenta, circa 1620, Het Utrechts Archief, Hss_Van_Buchel_Monumenta. Editie Kees Smit e.a. 2007.
  • 'VOC-dagboek' 1619-1639, Nationaal Archief, 1.11.01.01 inv.nr. 256. Transcriptie en vertaling door Kees Smit, 2013/2020, Universiteitsbibliotheek Utrecht.
  • Verschillende VOC-stukken, 1e helft 17e eeuw, Nationaal Archief, 1.11.01.01 inv.nr. 255.

 

Slavernij

Steven van der Haghen was een uitgesproken voorstander en apologeet van slavernij in een periode dat anderen binnen de VOC hier nog moeite mee hadden. Dit aspect van Van der Haghen bleef onbenoemd in Slavernij en de stad Utrecht. Als gouverneur van Ambon schreef hij op 26 mei 1617 aan het VOC-bestuur, de Heren Zeventien:

Ik heb U Ed. eerder geschreven dat we zo hard slaven nodig hebben, zonder is het moeilijk huishouden hier. […] Hadden we toen ik met mijn vloot voor Mozambique lag mijn zin gedaan, dan zouden we aan slaven geen gebrek hebben. Men liet er daar ettelijke honderden lopen die door ons veroverd waren om aan die mensen een christelijk werk te bewijzen. […]

Bij de verovering van Ambon in 1605 kwam er een schip met meer dan honderd Tidorezen, onze vijanden die dachten de Portugese armada aan te treffen, in onze handen. Ik was blij dat God ons in zulke nood zoveel slaven zond, maar De Houtman had nog dezelfde mening als bij Mozambique en zei dat het niet christelijk was om slaven te houden. De Portugezen waren verbaasd dat we zo'n mooie partij slaven lieten lopen. Ze vroegen als we geen slaven wilden houden, hoe we dan ons werk zouden doen. Ongetwijfeld hebben ze tegen elkaar gezegd dat wij een stel beesten waren die niet wisten hoe het werkte.

Ik heb U Ed. ook geadviseerd dat men aan de noordkant […] van het eiland Madagaskar genoeg slaven kan krijgen, elke zwarte voor twee reaal-van-achten [48 stuivers] of minder, maar er zijn ook vrouwen nodig, dus hou die mensen het beste bij elkaar. De kinderen die ze krijgen, blijven slaven van hun heer, en de slaven van Madagaskar zijn van de beste soort.

Nationaal Archief, 1.04.02 Archief van de VOC, inv.nr. 1064, fol. 200-201v (hertaald naar transcriptie van De Paula Lopes).