Kng66 Afb 2 Header

Nieuws

Over Portugese prinsen, een bijzondere kamferboom en bewaarschoolhouderessen

Na zijn lezing over Verdwenen Groen op 29 maart 2023 schreef Michiel Plomp zijn twaalfde bijdrage over groen erfgoed in Utrecht.

Waar zal je het hebben, middenin een Nederlandse stad, een huis met drie, vier, vijf(!) tuinkamers? Op de plattegrond ervan uit 1884 heten drie kamers expliciet ‘tuinkamer’, maar om de hoek van het bordes liggen er nog twee die zonder meer die benaming verdienen.

Plattegrond van de begane grond van Kromme Nieuwegracht 64-66 te Utrecht, met bestemming van de vertrekken, 1884, Het Utrechts Archief (216272)

KNG66 Afb 2

Anthony Grolman, Gezicht op de achtergevel van Kromme Nieuwegracht 64-66 vanuit de tuin, met rechts op de achtergrond het dak van de St.-Hieronymuskapel, 1884, Het Utrechts Archief (30714)

We hebben het over Kromme Nieuwegracht 66. Aan de voorkant oogt het nu als een groot, ietwat saai Utrechts grachtenhuis, maar ooit had het ook nog eens een meer dan riante achtertuin, waar festiviteiten van internationale allure plaatsvonden. 

KNG66 Afb 3

De voorgevel van Kromme Nieuwegracht 64-66 in 2023, met links de toren van het zalencentrum ‘Ottone’ (foto auteur)

Een machtige domproost
Het begon allemaal met kanunnik Cornelis van Mierop (1509-1572), een machtig, internationaal georiënteerd figuur. Hij was domproost, dat wil zeggen hoofd van het Domkapittel en tweede man na de bisschop. Door aankopen en verbouwingen verwierf hij omstreeks 1560 een terrein van een halve hectare met aan de grachtzijde een nieuwgebouwd, groot huis. Van zijn enorme tuin weten we slechts dat een deel in beslag werd genomen door een boomgaard, zoals destijds gebruikelijk was.

KNG66 Afb 4

Uitsnede uit de kaart van Braun en Hogenberg uit 1572 met binnen het rode kader de kapittelkerk van St. Pieter. De gracht rond de immuniteit van de St. Pieterskerk werd de Regenboog genoemd.
Uitvergroting van het gedeelte van de Regenboog met de Hieronymuskerk en de Jeruzalemstraat. Herkenbaar zijn het grote huis met twee daken, rechts naast de kerk, en de kameren langs de wal. 

Tot het complex behoorden ook twaalf ‘godskameren’, huisjes voor behoeftigen; ze stonden achterin de tuin, langs de stadswal. Tot in de 19de eeuw is dit complex – het was zeker in de 16de eeuw een van de grootste particuliere terreinen binnen de stad – bij elkaar gebleven, afgezien van de godskameren, die er in het begin van de 18de eeuw niet meer bij blijken te horen.

Serieus overwinteren
Het waren steevast bestuurders van de stad of van het gewest die hier woonden. Het voert te ver om al die ‘op het kussen gezeten’ Utrechters de revue te laten passeren. Het gaat mij om de tuin en wat daar gebeurde. Aan het einde van de 17de eeuw moet de toenmalige eigenaar Assuerus Hendrick graaf van Spangen, of zijn directe familie van wie hij het huis erfde, serieuze belangstelling hebben gehad voor (sub)tropische planten. Het huis had namelijk toen een oranjerie, wat op zich voor die tijd en voor een stadshuis al best bijzonder was.

KNG66 Afb 5

Binnenkant van een oranjerie of ‘oranje-stoove’. Uiterst rechts zijn twee turfkachels afgebeeld (uit Jan van der Groen, Den Nederlandtschen Hovenier, 1669).

Wat het echt uitzonderlijk maakt, is dat de oranjerie drie schoorstenen telde! Hier werd het overwinteren van bijzondere planten duidelijk serieus genomen. Dat deze oranjerie zo goed geoutilleerd was, weten we omdat de volgende eigenaren, oud-burgemeester Pieter Haack de Jong en zijn vrouw Anthonia Schade, die het huis in 1697 betrokken, deze in 1710 lieten weghalen. Haack vond de belasting, het zogenaamde ‘haardestedegeld’, namelijk te hoog. Of Haack ook geen interesse had in kuipplanten of dat hij een andere methode wist om de zaak vorstvrij te houden, vertelt het verhaal niet. 

Portugese feesten
Haack de Jong had overigens wel een tuinman in dienst. Met zo’n grote tuin en met zo’n standing was dat ook niet meer dan normaal. Deze tuinman was betrokken bij een zeer fortuinlijke verhuring die Haack in 1712 aanging. In dat jaar begon in Utrecht een internationale vredesconferentie. Deze werd georganiseerd ter beëindiging van o.a. de jarenlange strijd om de opvolging van de Spaanse troon. Diplomaten van diverse landen moesten ineens voor een periode van maanden – het zou uiteindelijk bijna twee jaar duren – een passende residentie hebben. Utrechters met grote huizen beleefden gouden tijden. Zo ook Haack die zijn huis en tuin, inclusief stal, kelders, oranjerie en meubilair, tegen een enorm bedrag verhuurde aan de Portugese ambassadeur João Gomes da Silva (1671-1738), graaf van Tarouca: deze moest per maand f 1.900 neerleggen, en in het geval dat het huis zou afbranden, was het bedrag f 40.000 (en dat terwijl Haack het huis in 1697 voor f 23.000 had gekocht!). En de rol van de tuinman? Die moest voor de tuin (en de oranjerie!) blijven zorgen, maar belangrijker: Haack had hem nog een kamertje toebedeeld boven de zolder, vanwaar hij een oogje in het zeil kon houden.

Tot in december heeft de tuinman zijn werk in de tuin normaal kunnen doen, maar daarna veranderde zijn werkterrein geheel. Graaf Tarouca ontving die maand de heugelijke tijding dat er in Portugal op 19 oktober een kroonprins was geboren – Pedro –, en dat moest bij zo’n internationale conferentie uiteraard gevierd worden. De ruimtes in het Hollandse huis waren daar niet geschikt voor. Vandaar dat Tarouca in de tuin een grote houten feesttent liet bouwen van zo’n 33 bij 11 meter. Op 9 januari 1713 gingen de deuren open voor een groots diner voor 60 mensen. Veertien kroonluchters verlichtten de ruimte, negen grote spiegels reflecteerden alles en langs een verhoging stonden meer dan dertig sinaasappelboompjes opgesteld, ‘extremement beaux, et la plupart chargés de leurs fruits naturels’ (zeer fraai en de meeste met hun natuurlijke vruchten). Kennelijk functioneerde de oranjerie toch nog goed, óf Tarouca heeft boompjes van alders laten komen. Later op de avond was er een toneeluitvoerig. De avond daarop zag men elkaar weer in dezelfde feesttent, nu voor een prachtig bal. Er volgde zelfs nog een derde dag met festiviteiten, maar dat was op een andere plek en onder de verantwoordelijkheid van de tweede man uit Portugal: Don Louis da Cunha. 

KNG66 afb6

Feestmaal gegeven door de graaf van Tarouca in de feesttent in de tuin van Kromme Nieuwegracht 64-66, 9 januari 1713. Ets door Nicolas Chevalier (Utrechts Archief 32378)

En hoe weten we van die feesten? Vooral door de buurman in de Jeruzalemsteeg: de kunsthandelaar en medailleur Nicolas Chevalier. Deze vond het prachtig – bij een van de feestavonden had hij ook een klein optreden met een lofdicht – en heeft het allemaal uitvoerig beschreven, en zelfs in prent gebracht. Niet alleen deze twee avonden, maar ook nog vijf, zes andere feesten die Tarouca organiseerde later dat jaar of het jaar erop, zoals een schaats- en sledetocht bij de Tolsteegpoort, een nachtelijke boottocht door de grachten en een concert op het Janskerkhof. Vaak werd het houten feestgebouw in de tuin van Kromme Nieuwegracht dan gebruikt bij de feestelijkheden. De laatste partij die er plaatsvond was op 13 juli 1714, gehouden ter gelegenheid van de geboorte van een tweede Portugese prins: Jozef.

KNG66 Afb 7

Boottocht door de Utrechtse grachten, georganiseerd door de graaf van Tarouca, 13 juli 1713. Ets door Nicolas Chevalier (Utrechts Archief 32392)

Exotische planten
De volgende eigenaren van Kromme Nieuwegracht 66, Everard de Beer en zijn echtgenote Hillegonda van Sijpesteijn, hadden weer volop interesse voor hun tuin en de bijzondere planten in de oranjerie. Als Hillegonda huis en tuin in 1739 – na de dood van haar man – verkoopt, komen er in de akte allerlei zaken voorbij die direct op de tuin betrekking hebben. De meeste spullen gaan over op de volgende eigenaren, zoals de orangerie met alle bomen en andere gewassen, alle vazen, pedestallen (sokkels), bloempotten, ‘granadiers’ (granaatappelstruiken of misschien potten daarvoor) en tuingereedschappen, en verder de broedbakken met de glazen ramen en alles wat daarbij hoorde.

KNG66 Afb 8

Cinnamon Camphora of Kamfer; illustratie uit Köhler's Medizinal-Pflanzen, 1887-1898

Wat Hillegonda niet verkocht, waren vier laurierbomen en een kamferboom. Met name die kamferboom moet iets bijzonders zijn geweest, dus logisch dat ze die zelf wilde behouden. Hiervan weten we dat die vanuit Japan in 1727 in Engeland werd geïntroduceerd. Was de boom al langer bekend in Nederland? Of had Hillegonda botanische vrienden in Engeland? Vooralsnog onopgeloste raadsels, maar ze geven wel aan dat stadstuinen, naast de veel vaker bestudeerde tuinen van buitenplaatsen, toch ook spannende plantkundige zaken bevatten. 

De koper van huis en tuin, Jacob van Berck, zal het ongetwijfeld betreurd hebben dat de kamferboom aan zijn neus voorbijging. Tuinkundige zaken gingen hem stellig ter harte. In Driebergen had deze ambitieuze Utrechter – hij zat o.a. in de vroedschap en was van 1741 tot 1743 burgemeester van de stad – de hofstede Laen Wijck, die hij verving door de fraaie buitenplaats Sparrendaal.

KNG66 Afb 9

Gezicht op Huis Sparrendaal (Hoofdstraat 87-91) te Driebergen-Rijsenburg, 1974, Het Utrechts Archief (849978)

Dit in Lodewijk XV-stijl opgetrokken huis was een van de eerste grote buitens van de Stichtse Lustwarande. Van de erbij behorende schitterende geometrische tuin krijgen we een indruk via een grote tekening van Adolf Verrijk uit 1758. Daarop zijn – in het midden – huis en tuin in vogelvlucht te zien met eromheen nog eens achttien detail-aanzichten. Bij de aanleg van de tuin waren kosten noch moeite gespaard. De nog aanwezige slangenmuur en grootse oranjerie getuigen van Jacobs serieuze plantkundige interesses.

Landschapstuin
Bij de volgende overdracht van Kromme Nieuwegracht 66 in 1765 werden t.a.v. het buitengebeuren wederom ‘Alle vazen, pedestallen, bloempotten en alles wat zich in de tuin bevond’ benoemd. Drieënveertig jaar later, als het huis weer wordt verkocht, is dat niet meer het geval. Vermoedelijk is de tuin in de tussenliggende tijd verlandschappelijkt en waren de ‘vazen en pedestallen’ niet meer interessant en daarom wellicht zelfs van de hand gedaan. Uit die overdracht van 1808 blijkt verder dat er aan de voorkant, direct aan de Kromme Nieuwegracht, een koetshuis met stalling voor acht paarden is bijgekomen. Kennelijk was het koetshuis met stalling voor zes paarden achterin de tuin bij de Heerenstraat niet genoeg!

KNG66 Afb 10

Anthony Grolman, Gezicht op de voorgevels van de huizen aan de Kromme Nieuwegracht 64-66, 1884, Het Utrechts Archief (30715). Links is de brede deur van de stal zichtbaar.

De koper in 1808 was Jan Hendrik van Lynden. Tot zijn dood in 1854 is hij op de Kromme Nieuwegracht blijven wonen. Van Lynden moet een beminnelijke of handige man zijn geweest want in deze politiek moeilijke tijd wist hij toch steeds overeind te blijven en zelfs invloedrijke functies te verkrijgen. Hij liet zich portretteren met zijn buitenplaats Lunenburg aan de Langbroekerwetering op de achtergrond. Lunenburg en zijn huis in Utrecht gingen na zijn dood over in handen van zijn drie ongetrouwde dochters. Toen de laatste van hen in 1860 overleed, bleef het huis aan de gracht nog lang in de familie, maar de tijd van grote partijen of bijzondere planten was voorbij. De laatste 24 jaar werd het huis, tot 1884, beheerd door koetsier Herman Arnoldussen en zijn vrouw.

KNG66 Afb 11

Jan Hendrik van Lynden van Lunenburg (1765-1854), ca 1843, litho door Pieter Wilhelmus van de Weijer naar schilderij van Christiaan Kramm, Het Utrechts Archief (31961)

Zwanenzang
Op 21 maart van dat jaar werd het huis verkocht aan de Maatschappij tot Nut voor ’t Algemeen om er een kweekschool voor bewaarschoolhouderessen annex bewaarschool te vestigen. Hiermee is de geschiedenis van het pand als particulier woonhuis voorbij en zou ik met dit artikel kunnen stoppen, ware het niet dat er een uitvoerige beschrijving van de tuin wordt gegeven in de Volksalmanak van ‘het Nut’ uit 1885 – een zwanenzang bijna. Het is geschreven door Antony Moens (1827-1899), pleitbezorger van verbetering van het openbaar onderwijs. In dat korte artikel speelt de tuin een kardinale rol en die wordt er ook bij afgebeeld.

KNG66 Afb 12

Anoniem, Gezicht op de achtergevel van Kromme Nieuwegracht 64-66 vanuit de tuin, met rechts de St.-Hieronymuskapel, 1884, Het Utrechts Archief (35481)

Moens kende de buitenkant van het huis aan de Kromme Nieuwegracht goed en vond het een akelig huis, ‘somber, doodsch, grauw’: ‘wie daar binnentrad, moest wel alle hoop achterlaten’. Maar eenmaal binnen komt bij hem juist alle hoop terug. Door de prachtige tuinkamers en vooral door de halve hectare grote tuin is het een uitgelezen locatie voor een kweekschool en een bewaarschool, vindt Moens. Uitvoerig en een tikje poëtisch beschrijft hij de tuin, waarbij hij tal van bomen en struiken bij name noemt. Ook de begroeiingen van de tuinmuren en het ‘rieten huisje’ zet hij beeldend neer:

Dien hoogen plataan, dien knoestigen eik, dien forschen olm, die daar aan de linkerzij van den grooten tuin de dichte kruinen zoo dicht aan elkaar hadden aangesloten of ze ’t er op hadden toegelegd daarboven een koepel te welven; die breede kronkelende haag van lager geboomte aan de achterzij, waarboven hier een slanke berk sierlijk uitstak, daarginds een forsche abel zich statig verhief; die rij van dicht ineengegroeide populieren en esdoorns en kastanjes die den hoogen tuinmuur rechts, zelfs in den winter, voor ’t oog verborgen hielden; dat klimop, dat, met kamperfoelie en eglantieren doorweven, zich vastklemde aan de wanden der zijgebouwen en in bevallige bochten zich kronkelde tusschen de vensterbogen van den breeden achtergevel; die groote grasperken in ’t midden, die boschjes van hulsten en seringen en coniferen, in heerlijke schakeering hier en daar verspreid; die magnolia, half verscholen achter ’t schilderachtige rieten hutje, welks toegang bijna was afgesloten door de bruine ranken van den wilden wingerd, die er zich omheen geslingerd had; dat geheel van grootschheid en kracht en bevalligheid en lieflijkheid, dat de natuur daar getooverd had achter dat lange, sombere huis. En ’t was nog maar winter – en de grauwe lucht belette zelfs ’t luttele groen van klimop en conifeer zijn glansen te toonen!’b

Behalve door de illustrator van de Almanak – de verder niet bekende monogrammist CG – is de tuin rond deze tijd ook vereeuwigd door Anthony Grolman (afbeeldingen hierboven). Met deze twee weergaves en met Moens’ beschrijving komt de prachtige, landschappelijke tuin met zijn vrijstaande bomen en meanderende paden weer een beetje tot leven. Zonder twijfel is het een geschikte plek voor een opleidingsinstituut en een kleuterschool. Vermoedelijk is rond deze tijd – ca. 1884 – de plattegrond gemaakt waarmee dit artikel begon. Het fascinerende daarvan is dat het leven van de laatste bewoners, upstairs en downstairs, er haarfijn uit af te lezen is; behalve de tuinkamers worden ook de oranjerie, stallen, mangelkamer, dessertkamer, meidenkamer en slaapplaats van de koetsier tot en met de hooizolder er keurig in benoemd.

Parkeerplaats
Alhoewel er uitgewerkte plattegronden zijn vervaardigd voor de kweekschool zijn die plannen om onduidelijke redenen niet doorgegaan; het kapitale pand werd weer doorverkocht. Allerlei bedrijven en instellingen zijn gekomen en gegaan, o.a. een uitgeverij, een drukkerij, een bank en de universiteit. Kromme Nieuwegracht 66 is verschillende keren verbouwd, waarbij de tuin compleet volgebouwd is geweest. In 1973-74 is hier een parkeerplaats aangelegd.

KNG66 Afb 13

Het parkeerterrein achter Kromme Nieuwegracht 64-66 in 1983, Het Utrechts Archief (61147)

Het huis biedt momenteel onderdak aan Channable, een bedrijf voor marketeers en webshopeigenaren.

KNG66 Afb 14

Het Channable Team op het tuinbordes van Kromme Nieuwegracht 64-66 (foto afkomstig van: https://www.channable.com/about-us)


Bronnen:
Domproost van Mierop 

Catharina L. van Groningen, ‘Sparrendaal. Een lusthof op de Utrechtse heuvelrug’, Jaarverslag Vereniging Hendrick de Keyser 82 (2000), p. 34-57

Antony Moens, ‘Onze kweekschool van buiten’, Volksalmanak van 't Nut voor 't Algemeen, 1885, p. 100-105

Erik Tigelaar (red.), Amoureuze en pikante geschiedenis van het congres en de stad Utrecht. Augustinus Freschots’ verhaal achter de Vrede van Utrecht, Hilversum 2013

Froukje Tuinstra, ‘De Vrede van Utrecht gelokaliseerd. Huisvesting van de diplomaten’, Jaarboek Oud-Utrecht 2013, p. 69-94

W.J. Bean, Trees & Shrubs Hardy in the British Isles, Londen 1989, dl. I, A-C

Zie Chevaliers tekst  

18de-eeuwse tuin bij Sparrendaal 

----

Kijk hier voor het verslag van de lezing over Verdwenen Groen.