Beets Header

Nieuws

Boothstraat 6: het huis en de tuin van Nicolaas Beets

In de zevende bijdrage van Michiel Plomp over groen erfgoed in Utrecht bezoeken we het huis en de tuin van Nicolaas Beets. De Boothstraat, nu een wat vergeten straat tussen het Janskerkhof en de Voorstraat, was vroeger een van de meest gewilde locaties in de stad. Hoge burgerij en adel woonden hier in kasten van huizen met fraaie tuinen. De grootste tuin hoorde bij Boothstraat 6, in de 19de eeuw het huis van Nicolaas Beets en zijn gezin. Het leuke is dat vader Beets zelf en drie van zijn in totaal dertien (!) kinderen allerlei wetenswaardigheden hebben nagelaten over de tuin en hun leven daarin.

B afb 1

Gezicht in de Boothstraat vanuit de Voorstraat in de richting van het Janskerkhof, 1901-1902. Gemeentearchief, Utrecht. Aan het eind van de straat is rechts de grote kastanjeboom te zien behorend bij de tuin van Beets. 

Boothstraat 6 en Nicolaas Beets
De Boothstraat werd aangelegd in 1659, omdat het stadsbestuur het Janskerkhof en de Voorstraat met elkaar wilde verbinden. De sluwe burgemeester Cornelis Booth – naar wie de straat is vernoemd – kocht het complete terrein, verdeelde het in percelen en bouwde voorname huizen langs de nieuwe straat. Zijn handel met voorkennis leverde hem kennelijk geen problemen op. Het enige huis dat er al stond, een groot kanunnikenhuis, werd als Boothstraat 6 opgenomen in de nieuwe gevelrij. Aanvankelijk had het huis alleen een zijtuin, maar halverwege de 19de eeuw werd aan de achterkant een groot stuk bijgekocht van de tuin van het pand om de hoek aan het Janskerkhof. Dat was de situatie die Nicolaas Beets (1814-1903) aantrof toen hij er in 1854 kwam wonen. 

B afb 2

Gezicht op de voorgevel van het huis Boothstraat 6 te Utrecht, 1904-1906. Gemeentearchief, Utrecht. De gedenksteen (‘Nicolaas Beets woonde hier van 4 Augustus 1854 tot 13 Maart 1903’) werd aangebracht in 1904. 

De beroemde schrijver van de Camera Obscura en latere professor in de godgeleerdheid was dat jaar benoemd tot hervormd predikant in Utrecht en kon Boothstraat 6 huren van Christiaan W.J. baron van Boetzelaer van Dubbeldam. Het grote huis kwam goed van pas want Beets en zijn vrouw Aleide van Foreest hadden zeven kinderen. Het gezin zou nog veel groter worden want na Aleides overlijden in 1856 trouwde Beets drie jaar later met haar jongere zus Jacoba, die hem nog eens zes kinderen zou schenken. 

B afb 3

Nicolaas Beets en zijn vrouw Jacoba van Foreest in de tuin van Boothstraat 6, 1888(?), Universiteitsbibliotheek, Leiden (Archief Nicolaas Beets).

Vader Beets genoot duidelijk van de tuin want hij heeft er diverse gedichten over geschreven. Een destijds bekend gedicht – hij noemde het zelf een ‘liedje’ – begon als volgt: 

Midden in de stad heb ik een hof,
Een hof met schoone bloemen;
Die bloemen liefheeft, vindt er stof
Tot kijken, ruiken, roemen:

In het tweede en laatste couplet verschuift hij de focus naar een hof in zijn huis, een hof met fraaie rozen – waarmee hij zijn kinderen bedoelde. Die rozen rijmen weer op ‘kussen en kozen’ en vervolgens hoopt hij dat God ze in harmonie, godvruchtig en ‘zonder smart’ laat opgroeien. Dergelijke domineespoëzie biedt geen wezenlijke informatie over de tuin, maar geeft wel kleur aan vader Beets, aan het leven in de Boothstraat en aan zijn relatie met zijn kinderen.

Plattegronden van Aleide en Adriaan 
Meer vaste grond onder de voeten geven plattegronden van de hand van de kinderen Aleide (1861-1914) en Adriaan (1860-1937). Aleides kaart is fraai ingekleurd, terwijl die van Adriaan allerlei detailgegevens biedt. Samen leveren ze een schat aan informatie over indeling, beplanting en gebruik van de tuin.

B afb 4

Plattegrond van de tuin door Aleide Beets, Universiteitsbibliotheek, Leiden (Archief Nicolaas Beets)

B afb 5

Plattegrond van de tuin door Adriaan Beets, Universiteitsbibliotheek, Leiden (Archief Nicolaas Beets) 

De ‘eilandjes’ blijken grasperken te zijn geweest en langs de muren stonden heesters en bomen. Het cirkeltje geheel links op Aleides tekening was een grote beuk, bij de tuinpoort stond een kastanje, overhuivend in de Boothstraat, en in de hoek daartegenover een esdoorn. Verder waren er tal van vruchtbomen te vinden, zoals vaak in oude stadstuinen: twee perenbomen (vijgepeer en bergamotte), een appelboom (princesse noble), een gewone vijg en een moerbei. Op foto’s uit omstreeks 1900 is te zien dat het geheel, zeker met de kronkelende paden, parkachtig aandeed.

B afb 6a

De zijgevel van het huis, ca. 1900, Universiteitsbibliotheek, Leiden (Archief Nicolaas Beets). Helemaal rechts (niet zichtbaar op de foto) zat de tuinpoort die toegang gaf tot de Boothstraat.

B afb 7

De achtergevel van het huis, ca. 1900, Universiteitsbibliotheek, Leiden (Archief Nicolaas Beets). Links van het midden de kamer van Nicolaas Beets (met het omhoog geklapte raam).

De zijtuin aan de kant van de ‘zaal’ en de ‘grote huiskamer’, dat wil zeggen ter linkerzijde van het huis (gezien vanuit de voordeur), was stellig de nette tuin, waar men gasten ontving. Via Adriaan weten we dat de kinderen langs de muur rechtsachter eigen tuintjes hadden. Die waren natuurlijk een beetje rommelig en dus lagen ze enigszins uit het zicht, in de buurt van de keuken. Het idee om kinderen een eigen tuintje te geven, om hen zo direct met de natuur in contact te brengen, dateert uit de 18de eeuw; het was een typisch voortbrengsel van het Verlichtingsdenken. Een moderner fenomeen was het ‘Croquetspel’, dat volgens Adriaan plaatsvond op het ovale grasveld achter het huis, alweer terzijde van de nette tuin. Croquet, dat gespeeld werd door jong en oud en door jongens en meisjes, maakte omstreeks 1870 vanuit Engeland zijn entree in Nederland. Het lijkt erop dat de Beetsen early adaptors waren. 
Helemaal linksboven noteerde Adriaan ‘Rigi Kulm’. Dit moet wel refereren aan het Zwitserse bergdorp waar Beets en zijn vrouw ooit vakantie vierden. In deze hoek van de tuin lagen vermoedelijk hopen tuinafval, en de benaming zou dan ook heel goed een familiegrapje kunnen zijn. 

De jeugdherinneringen van Ada 
En dan zijn er nog de memoires van Ada Beets (1871-1955), het jongste kind van Nicolaas en Jacoba. Ada legde tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 op verzoek van haar kinderen haar jeugdherinneringen vast, die onder de titel Jeugd in het Beetsenhuis in 2003 in druk verschenen. Het zijn charmante verhaaltjes over een geprivilegieerd milieu in een tijd die ver achter ons ligt, en de tuin duikt er regelmatig in op. ‘Ik reed met de poppenwagen door onze heerlijke tuin! Die was als een klein park opzij en achter ons huis. Geen buren gluurden er in want ze was omgeven van hooge, enorm dikke bomen en oude muren.’ 
De herinnering aan de tuin in de Boothstraat was ook voor Ada sterk gekleurd door de vruchten die er af kwamen. Het al eerdergenoemde arsenaal vult ze nog aan met aardbeien en bessen. In de herfst lagen de twee grote zolders van het huis vol met appels en peren uit de tuin, in lange rijen tussen vaste latten, voor de kinderen niet toegankelijk. Maar haar broers wisten af en toe met een ‘lange droogstok met een spijker’ wel een appel uit de voorraad te snaaien. Een langslopende belhamel die door de opengelaten tuinpoort zijn kans schoon zag om peren te plukken, werd betrapt door vader Beets, die er vooral hard om moest lachen. 
Ook Ada had een eigen tuintje. Ze beschrijft hoe ze als klein kind af en toe in het studeervertrek van haar vader kwam – dat direct aan de tuin grensde – en daar in een hoekje speelde. ‘Ik [kreeg] zoo nu en dan een knikje of werd op zijn knie getild en teekende hij beestjes en bloempjes voor mij, of wij gingen den tuin in om naar mijn tuintje te gaan kijken.’ 

B afb 8

Jongste dochter Ada Beets met pop, ca. 1880, Universiteitsbibliotheek, Leiden (Archief Nicolaas Beets)

Oogappel in huisarrest
Ada was de oogappel van haar vader en haar verhalen getuigen van een stralende jeugd met liefhebbende, toegewijde ouders. Des te verbazingwekkend is het om halverwege haar memoires te lezen hoe ze op een gegeven moment – waarschijnlijk is ze dan zeventien –een soort huisarrest opgelegd kreeg. Ze was verliefd geworden op een zekere Henk, die haar op straat achternaliep. Alhoewel de jongen geen bekende was van de familie kwam het toch – en dat was tegen de etiquette zoals ze zelf schreef – tot afspraakjes. Haar vader hoorde hiervan en was categorisch tegen deze verliefdheid. Ze moest met hem breken. Maar Ada, die tot dan in alles haar ouders adoreerde, weigerde nu te gehoorzamen. Daarop mocht ze alleen nog onder begeleiding naar buiten. Henk, die nota bene zelf dominee was geworden, is verschillende keren langs geweest in de Boothstraat, maar vader Beets bleef onverzettelijk. Na zesenhalf (!) jaar, toen het Ada duidelijk werd dat haar vader nooit toestemming voor een huwelijk zou geven, gaf ze haar verzet op en brak ze met Henk. 
Literatoren en familieleden hebben met dit verhaal in hun maag gezeten. Het paste niet bij het imago van Beets, de liefdevolle pater familias, de aimabele professor en de zoetgevooisde dichter. Mede daarom heeft het tot 2003 geduurd totdat Ada’s herinneringen zijn uitgegeven. Toch is er wel enig begrip voor Beets’ strenge aanpak mogelijk als we bedenken dat die niet voortkwam uit onvrede over het standsverschil tussen Ada en Henk, maar wel degelijk uit vaderliefde. De vader van Henk was namelijk alcoholist en in die tijd was men ervan overtuigd dat alcoholisme erfelijk was. Beets wilde zijn dochter beschermen voor een ongelukkig leven naast een drankzuchtige man.

B afb 9

 Ada Went-Beets met haar ouders en haar eerste kind, 1900, Universiteitsbibliotheek, Leiden (Archief Nicolaas Beets). Links staat Aleide Beets en rechts Jean Jaques Went.

Alhoewel de liefde voor Henk ‘nooit is gestorven’, zoals Ada het formuleerde, is ze uiteindelijk toch heel gelukkig getrouwd met Jean Jaques Went. Hun huwelijk werd gezegend met acht kinderen. De relatie met haar ouders en dan met name met haar vader heeft er niet onder geleden. Ook is ze van het huis en de tuin in de Boothstraat blijven houden, ook al moeten die in die zeven jaren gevoelsmatig toch een soort gevangenis zijn geweest. Misschien gaf Ada daar iets van prijs toen ze schreef: ‘Als ik aan mijn jeugd denk, zie ik die tuin, vol rozen en allerlei bloemen en bloeiende boomen en heesters en dan komt er een sfeer van groote vrede en rust over mij en hoor ik de Dom, die mij later zo dikwijls heeft vertroost en gesterkt als daar opeens, terwijl je in die stille kloostertuin zat, een gezang of psalm klonk met diepe, ernstige klanken.’

Sprookjestuin wordt volgebouwd
Na de dood van Nicolaas Beets in 1903 bleef het ‘Beetsenhuis’ nog 35 jaar in de familie. In 1920 kocht zoon Hendrik Albert (1866-1928) het en vestigde er zijn notariskantoor. Na zijn dood bleef zijn vrouw er nog wonen en hield er een pension. Haar tweede man verkocht het pand na haar dood in 1937 aan de Hervormde Kerk en die verkocht het in 1962 ten slotte aan de Universiteit Utrecht. 
In 1915 was Boothstraat 6 nog een keer het centrum van grote festiviteiten: het Plaatselijk Steuncomité gaf er een groot feest, waarbij in het huis en in de tuin scènes werden nagespeeld uit de Camera Obscura. Je kon er Kees, het diaconiehuis-mannetje, Robert Nurks of Hildebrand ontmoeten. Bij de tuinpoort, onder de kastanje, controleerde een portier de toegangsbiljetten.

B afb 10

Robertus Nurks, Hildebrand en Boerhave luisteren naar muziek, 1915, Gemeentearchief, Utrecht. Een van de groepen die, ten behoeve van het Plaatselijk Steuncomité, een tafereel uit het boek Camera Obscura van Hildebrand (pseudoniem van Nicolaas Beets) naspelen, in de tuin van Boothstraat 6.

B afb 11

Portret van Keesje het Diaconiehuis-mannetje, 1915, Gemeentearchief, Utrecht. Een tafereel uit het boek Camera Obscura in de tuin van Boothstraat 6.

B afb 12

Portier en twee agenten bij de tuinpoort van Boothstraat 6, 1915, Gemeentearchief, Utrecht. Een tafereel uit het boek Camera Obscura.

B afb 13

Groepsportret van het echtpaar Beets (Hendrik Albert en zijn vrouw Nelly Beets-Court), de bloemverkoopsters, theeschenksters en enkele hoofdpersonen uit het boek Camera Obscura, 1915 Gemeentearchief, Utrecht - in de tuin van Boothstraat 6.

Dertien jaar later viel het doek voor de tuin. Grote stukken ervan werden verkocht voor de bouw van een zijuitgang voor het aan de Voorstraat gevestigde autobedrijf Talbot, later Auto Centrale Utrecht (ACU) genaamd. Alle grote bomen zijn toen gekapt; Adriaan heeft op zijn kaartje deze ingreep later aangegeven met rode en blauwe lijnen; rood was de oude situatie en blauw de nieuwe. In de jaren zestig sloot de garage zijn deuren. Het complex bleef lang leegstaan en werd vervolgens gekraakt. Decennialang zag het er desolaat uit. 

B afb 14

Zijgevel van Boothstraat 6 tijdens de bouw van autogarage Talbot, 1929, Gemeentearchief, Utrecht.

In 2000 verrees op die plek de Hof van Sint Jan: appartementen, winkels, eengezinshuizen en een woontoren.

B afb 15

Hof van St. Jan aan de Voorstraat, 2022.

Heel veel meer mensen genieten nu van deze centrale locatie in hartje stad dan in de 19de eeuw. Maar treurig genoeg heeft de gemeente het niet voor elkaar gekregen om de naam ‘hof’ ruimhartig waar te maken. Baksteen domineert, met hier en daar slechts wat planten op een balkon of een kleine daktuin. Terwijl in eerdere gemeentelijke nota’s nog sprake was van openbaar groen op het binnenterrein werd dat bij de latere realisatie afgedaan als ‘onrealistisch’.

B afb 16 Boothstraat

De Boothstraat met rechts het ‘Beetsenhuis’ en links de woontoren van de Hof van St. Jan, 2021 (foto Arjan de Boer).

Literatuur
A. Baggerman en R. Dekker, Kind van de toekomst. De wondere wereld van Otto van Eck (1780-1798), Amsterdam 2004.
De beginjaren van croquet in Nederland 
A.G. Went-Beets, Jeugd in het Beetsenhuis. Herinneringen van de jongste dochter van Nicolaas Beets, Leiden 2003 – zie hier een fragment.
Michiel Plomp, ‘“Midden in de stad heb ik een hof”. De tuin van Boothstraat 6’, Oud Utrecht. Tijdschrift voor geschiedenis van stad en regio Utrecht, juni 2021, pp. 23-27 (met meer literatuur).