Nieuws

Kleine geschiedenis van de Utrechtse Monumentenzorg

Utrecht ging niet altijd goed om met zijn geschiedenis en gebouwen. Zo werden in de 19e eeuw alle stadspoorten, stadsmuren en torens opgeruimd, en werd de 11e eeuwse Mariakerk afgebroken. Het cultuurhistorische erfgoed van de stad is belangrijk en daarom verdienen interessante of mooie gebouwen en objecten bescherming als monument. De gemeente Utrecht telt inmiddels ongeveer 3.000 verschillende monumenten en is daarmee de tweede monumentenstad van Nederland. Sinds 2021 zijn er in Utrecht drie cultuurhistorische Unesco Werelderfgoederen: de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Neder-Germaanse Limes en het Rietveld Schröderhuis staan op de Werelderfgoedlijst.

Rietveld Schrderhuis

Rietveld Schröderhuis

Hoe het begon
In ons land begon de bescherming van monumenten officieel in het jaar 1875, toen binnen het Ministerie van Binnenlandse Zaken de afdeling Kunsten en Wetenschappen werd opgericht. Zij verleende subsidies voor het restaureren van oude gebouwen. Dat was bepaald niet vroeg, want een van de eerste wetten die daarvoor werd opgesteld was van Napoleon die al in 1809 een keizerlijk decreet uitvaardigde waarin werd gesteld dat de zogenaamde kerkfabrieken zorg moesten dragen voor het onderhoud van historische kerkgebouwen. In Nederland ontstond het besef dat er iets moest gebeuren met het artikel ‘Holland op zijn smalst’ in de Gids van 1873. Hierin beschreef de Maastrichtenaar Victor de Stuers zijn klachten over de staat van monumenten met vele voorbeelden. Voor Utrecht ging het daarbij bijvoorbeeld over de sloop van de fraaie Catharijnepoort, die was vervangen door een brug met vier lantaarnpalen. In 1903 werd vervolgens een rijkscommissie aangesteld om een inventaris te maken van alle monumentale gebouwen in Nederland van vóór 1850. De uitkomst verscheen als de ‘Voorlopige lijst der Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst’. Het bleef lang een commissie, tot het in 1946 de Rijksdienst voor de Monumentenzorg werd. Sinds 2009 heet de dienst officieel Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Deze dienst is hoofdverantwoordelijk voor de bescherming van ’s lands culturele erfgoed en voert namens de minister van OCW de regelgeving rond monumenten uit en beheert het register van Rijksmonumenten. In 1954 werd het Cultuurgoederenverdrag van Den Haag getekend, waarin besloten werd dat monumenten die gekenmerkt worden door het blauwwitte schildje, bijzondere bescherming in oorlogstijd verdienen. In 1961 werd de eerste Monumentenwet van kracht, die in 1988 werd vervangen door een vernieuwde wet. Deze Monumentenwet 1988 verplicht gemeenten handhavend op te treden bij verminking, sloop of gebrekkig onderhoud. Daarnaast ontwikkelden veel gemeenten een eigen monumentenbeleid met een register van gemeentelijke monumenten.

Utrecht
1904: Naar aanleiding van een door de Rijkscommissie voor de Monumentenbeschrijving,  waarvan hij lid was, uitgesproken wens richtte de Utrechtse Rijks- en Gemeente Archivaris Mr. Samuel Muller Fz zich op 24 December 1904 tot Gedeputeerde Staten met het verzoek, dat ook in provincie Utrecht een Provinciale Monumentencommissie werd ingesteld. De taak der commissie zou zijn ‘het houden van toezicht op de bewaring en instandhouding van voorwerpen van waarde uit het oogpunt van geschiedenis en kunst. Zij zou bestaan uit drie leden, binnen de provincie woonachtig, en zij kreeg de beschikking over een krediet van f 200,— uit de provinciale kas. Uit deze som moesten worden bestreden ‘de kosten van herstelling, nodig tot instandhouding van gedenkwaardigheden binnen de provincie Utrecht, alsmede reis- en verblijfkosten en bureaubehoeften’. In 1950 werd deze commissie opgeheven. 

1923: Burgemeester Fockema Andreae was een warm pleitbezorger voor het erfgoed in de stad Utrecht. De vereniging Oud-Utrecht ontstond in februari 1923 na een bijeenkomst op het stadhuis op zijn initiatief. Het verenigingsbestuur zette zich vanaf het begin in voor de bescherming van 'monumenten van geschiedenis en kunst en stedenschoon'. Een van de eerste daden van Vereniging Oud-Utrecht na de oprichting op 12 maart 1923 was het richten van een verzoek aan de gemeente om te komen tot een monumentenverordening. In de gemeentelijke bouwverordening bestond op dat moment nog geen regeling voor de bescherming van dergelijke monumenten. Het bestuur van Oud-Utrecht verzocht B&W dan ook om een monumentenverordening op te stellen, hetgeen meteen werd toegezegd. De verordening hield in dat het een eigenaar verboden werd om zonder een vergunning van B&W een gebouw of een kunstwerk, 'dat uit het oogpunt van geschiedenis of van kunst van belang is', te slopen. De gebouwen en kunstwerken waarvoor dit zou gelden, werden op een lijst geplaatst. De lijst werd vastgesteld door B&W na advies van een in te stellen Monumentencommissie. Om verbouwingen niet onmogelijk te maken, werd een vergunningprocedure ingesteld, waarbij B&W voorwaarden aan de verbouwing kon stellen of een vergunning kon weigeren. 

1928: De monumentenverordening Utrecht ging op 12 december 1928 in werking en werkt, in een zeer recent vernieuwde versie, tot op vandaag. De verordening beschrijft in artikel 1 wat een monument is: zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap, ecologische of cultuurhistorische waarde; of een terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezig monument. Roerende en onroerende monumenten kunnen worden beschermd; dit in tegenstelling tot de Monumentenwet 1988 waarin alleen sprake was van onroerende monumenten. Roerende zaken zijn bijvoorbeeld (kleinere) schepen, schilderijen, kerkschatten en gebruiksvoorwerpen.

Oudegracht met werven

Oudegracht met werven.

Een van de eerste zaken waarover het bestuur van Oud-Utrecht zich grote zorgen maakte, was de ernstig verwaarloosde toestand van de werven, vooral die langs het centrale deel van de Oudegracht. Het was het Oud-Utrecht bestuurslid Jan Eloy Brom die op 8 oktober 1928 daarover begon. Er werd een Commissie voor de verbetering van het uiterlijk van de werven aan de Oudegracht opgericht die voorstellen deed aan de gemeente. Het College van B&W gaf daarop aan dat verfraaiingen niet afgedwongen kunnen worden, maar wel constructief herstel, op grond van de bouwverordening.Tussen 1929 en 1932 ijverde Oud-Utrecht om de eigenaren van de werven tot samenwerking te bewegen, ter verbetering van werven en werfmuren. Vanaf 1949 startte de gemeente Utrecht op instigatie van Vereniging Oud-Utrecht met de onteigening en vervolgens restauratie van de Utrechtse werven, kademuren en werfmuren. Zie werk aan de werf

1940 ca: de gemeente heeft een uitgebreide inventarisatie van panden verwerkt op kaarten van de stad. Er is sprake van een gemeentelijke monumentenlijst, een Rijksmonumentenlijst en een lijst met overheidspanden waarnaar extra zorg uit dient te gaan. Op de lijst staan vooral panden waarvan bekend is dat zij ouder zijn dan 100 jaar en die of een bijzondere functie hebben of hebben gehad, kerken, patriciershuizen, de stadskasten e.d., en die over het algemeen aan ‘schoonheidsidealen’ voldoen. Klassieke historische panden dus.

1943: Na 10 jaar ijveren van Vereniging Oud-Utrecht voor de oprichting van een fonds, gesteund door hoofd monumenten Willem Stooker, volgt de oprichting van de Stichting Utrechts Monumentenfonds door gemeente Utrecht en Vereniging Oud-Utrecht. Gestreefd wordt naar het herstel van de voornaamste gebouwen van de stad, samengevat als karakteristiek stadsschoon. Dat karakteristieke betrof niet alleen de werven, werfmuren, bruggen, panden en gevels, ook de balies, de stoepen en het wegdek! Het fonds werd gevoed door de gemeente en begunstigers. Particulieren konden kleine financiële bijdragen en adviezen krijgen voor restauraties van monumentale delen van huizen en werven. Later heeft het fonds zich ook dankzij de inzet van vele vrijwiligers kunnen ontwikkelen tot de monumentenbeheerder die het nu is van bijna 150 panden.

1955: Oud-Utrecht pleitte bij monde van bestuurslid prof. Ozinga, hoogleraar geschiedenis der bouwkunst, voor een onderzoek hoe een nog niet met plannen belegd gedeelte van de stad vanwege zijn historische betekenis in het stadsbeeld kan worden gehandhaafd. Ozinga was ook voorzitter van de Monumentencommissie van Utrecht. Hij hield een modern aandoend pleidooi voor cultuur-historische inventarisatie als basis voor stadsplanning. Oud-Utrecht stelde geld ter beschikking voor verder onderzoek.

1958: Op 4 december 1958 is in het gebouw van het Genootschap Kunstliefde en met steun van Oud-Utrecht het Comité Binnenstad en Singels opgericht. Dit Comité verzette tegen de raadsvoordracht van het college van Burgemeester en Wethouders van 6 november 1958, nr. 5884 OW/5560 AZ, betreffende het zgn. verkeersplan Feuchtinger. Een van de elementen in dit verkeersplan was het voornemen om op de plaats van de te dempen singels een rondweg aan te leggen. Het Comité formuleerde als doelstelling o.a. "het waken voor het behoud van de schoonheid van de binnenstad en singels van de gemeente Utrecht en het zoeken naar passende oplossingen voor noodzakelijke veranderingen.

Binnenstad en singels

1961: De in 1961 in werking getreden Monumentenwet opende - naast de vaststelling van monumentenlijsten - de mogelijkheid „een geheel, een complex voor ontsiering te behoeden, wanneer (dit) door zijn bijzondere sfeer voor de schoonheid van stad of dorp van belang is."

1965: Verschillende partijen als Kunstliefde en Oud-Utrecht verenigden zich al in 1958 in het Comité Binnenstad en Singels om vergaande plannen met doorbraken in de oude binnenstad te voorkomen. Het Utrechts Monumentenfonds speelde een cruciale rol bij het voorkomen van de kaalslag, tussen 1965 en 1983. Panden die in het tracé van een geplande verkeersdoorbraak lagen werden op de rijksmonumentenlijst ‘geduwd’ en door het fonds strategisch aangekocht. Vervolgens werden de panden gerestaureerd en verhuurd. Dat gebeurde met leningen en subsidies. Het Fonds droeg zelf 10 procent bij in de kosten, en zette een leger van onvermoeibare vrijwilligers in voor het verlenen van hand- en spandiensten. De aankoop ging door tot 1994, het UMF heeft anno 2021 een portefeuille van 100 monumentale panden.

1972: Na haast eindeloos overleg tussen gemeente Utrecht en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg werd een ontwerp beschermd stadsgezicht voor de Utrechtse binnenstad aan de Gemeenteraad voorgelegd: Het voor de Utrechtse binnenstad opgestelde ontwerp omvatte ruwweg de hele oude stad binnen de stadsbuitengrachten, met uitzondering van Wijk-C en het Vredenburg. „Het maakt nog weer eens duidelijk dat monumentenzorg niet alleen is het restaureren van verspreid liggende gebouwen met een bijzondere architectuurhistorische waarde maar dat deze zorg zich uitstrekt over hele stadskernen opdat het eigen karakter daarvan, zoals dat gevormd wordt door het samenspel van gebouwen, straten, pleinen, grachten en bomen, niet verloren gaat. “ Het opmerkelijke van het gezicht was dat het de oude stad in drie zones (de klassen A, B en C) verdeelt. Geconstateerd mag worden dat de waarde van het stadsbeeld niet overal even groot is. Een gebied van 143 ha is uiteraard niet homogeen van karakter. Burgemeester en Wethouders toonden zich echter in hun advies over het ontwerp voorstander van deze classificatie „juist omdat bij het ontbreken van een differentiatie de neiging zal ontstaan om het laagste niveau van bescherming aan te houden". Op 28 juni 1973 sloot de Raad zich bij dit advies aan en verenigde zich daardoor met de daarin uitgesproken gedachte dat „het beschermde stadsgezicht beschouwd (moet) worden als een bouwsteen voor het structuurplan". 

1985: Oprichting door Vereniging Oud-Utrecht en de Crediet- en Effecten Bank van de Utrechtse Maatschappij tot Stadsherstel NV (UMS) om zonder winstoogmerk monumenten in Utrecht, die in slechte staat verkeren of dreigen verloren te gaan, duurzaam te restaureren en vervolgens te verhuren. Stadsherstel Utrecht was voor de oprichting niet zoals het Utrechts Monumentenfonds gericht op behoud stedelijk schoon door restauratie van monumenten. De aanleiding was het stimuleren van het wonen in de binnenstad door het opnieuw bewoonbaar maken van panden. Stadsherstel Utrecht heeft anno 2021 een portefeuille opgebouwd van 219 woningen en 44 bedrijfsruimten in Rijks- en gemeentelijke monumenten.

De afdeling erfgoed van de gemeente heeft in de periode 2013-2014 een inventarisatie uitgevoerd naar te beschermen panden uit de periode wederopbouw. In 2016 zijn na een zorgvuldige procedure in alle wijken wederopbouw panden op de lijst gemeentelijke monumenten geplaatst. Daarin valt een grote verscheidenheid op, met veel meer gestapelde woningen in flats, afwijkende woonvormen en niet woongebouwen. De Commissie Cultureel Erfgoed heeft aan de inventarisatie een bijdrage mogen leveren.

In 2015 begon er landelijk aandacht te komen voor leegstand van kerken. Commissie Cultureel Erfgoed van de Vereniging Oud-Utrecht organiseerde met succes in dat jaar een kerkensymposium 'Hebben leegkomende kerken in Utrecht een toekomst?' Dit symposium riep op tot beleid voordat kerken ten prooi zouden vallen aan leegstand en verloedering. De gemeenteraad was het hiermee eens. Door de afdeling erfgoed van de gemeente werd een concept Kerkenvisie voorbereid die mei 2017 uitkwam als Utrechtse visie religieus erfgoed. Utrecht werd een voorbeeld gemeente in Nederland met haar visie. Oud-Utrecht heeft er een bijdrage aan mogen leveren.

2016: Sinds 1 juli 2016 is er één integrale Erfgoedwet die betrekking heeft op museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. Monumenten zijn historische gebouwen, archeologische vindplaatsen of door mensen aangelegde groene structuren, zoals parken. Deze worden beschermd door de rijksoverheid, provincie of gemeente vanwege hun cultuurhistorische waarde.

2022: Utrecht telt inmiddels ongeveer 3000 monumenten. Het gaat daarbij om zo’n 1400 rijksmonumenten en 1600 gemeentelijke monumenten. Daarnaast zijn er zo’n 500 beeldbepalende gebouwen. Utrecht is na Amsterdam dan ook de 2e monumentenstad van Nederland. Voor zowel rijks als gemeentelijke monumenten geldt vrijwel altijd dat er alleen wat veranderd mag worden als daar een monumentenvergunning voor is verleend. 

Oudegracht

Oudegracht.

Kasteel De Haar

Kasteel De Haar.

Wilhelminapark

Wilhelminapark.

In Utrecht zijn deze 6 gebieden een door het Rijk beschermd stads- of dorpsgezicht:

  • De middeleeuwse binnenstad van Utrecht
  • Blauwkapel
  • Oud-Zuilen (grotendeels gemeente Maarssen)
  • Haarzuilens: het middeleeuwse landgoed rondom het kasteel en park
  • Utrecht-Oost: de Maliebaan, het Wilhelminapark en omgeving, de buurt op en rond het Veeartsenijterrein inclusief de F.C. Dondersstraat
  • Elinkwijk en De Lessepsbuurt: 2 aan elkaar grenzende tuindorpen uit de periode vanaf circa 1915.

Het Minstroomgebied is sinds 2013 een gemeentelijk beschermd gebied.

De Commissie Cultureel Erfgoed Oud-Utrecht publiceerde in 2021 ‘Een inventarisatie van potentieel Post 65 erfgoed in de stad Utrecht’. Met deze publicatie heeft ze vooral een kader willen bieden waarom iets monumentaal genoemd kan worden en een beeld willen geven van de verscheidenheid aan bouwwerken die haars inziens de moeite waard zijn om te koesteren voor het nageslacht. Verspreid door alle wijken van de stad, met uitzondering van Leidsche Rijn, zijn die voorbeelden te vinden. Vooruitlopend op stappen van de gemeente om erfgoed uit deze periode te beschermen heeft Oud-Utrecht de monumentenstatus van het wijkcentrum Musketon in Lunetten aangevraagd, zoals ze al eerder deed voor het Shanghaipark.

Oud-Utrecht hoopt dat het Verdrag van Faro een nieuwe impuls gaat worden voor samenwerking met gemeente Utrecht als het om monumenten gaat. Het Verdrag van Faro sluit goed aan bij ontwikkelingen in de erfgoedzorg die te maken hebben met meerstemmigheid, co-creatie, burgerinitiatief en burgerexpertise, aldus het RCE. Iets waar Oud-Utrecht bij uitstek voor bestaat.
In oktober 2023 organiseerde het 100 jarige Oud-Utrecht hiervoor een Symposium Erfgoedparticipatie: Erfgoed verbindt!

Erfgoednota Gemeente Utrecht

Een nieuwe erfgoednota van Gemeente Utrecht werd door de  gemeenteraad op 24 februari 2022 aangenomen. De titel is ‘Erfgoed verbindt mensen en tijden’. Download hier de nota ‘Utrechts erfgoed verbindt mensen en tijden’. 

Rol van Historische Vereniging Oud-Utrecht:

Oud-Utrecht is vanaf haar oprichting actief met monumentenzorg. Resultaten zijn de totstandkoming van een monumentenverordening, maar ook het Utrechts Monumenten Fonds en Stadsherstel Utrecht. De Commissie Cultureel Erfgoed (CCE) van Oud-Utrecht is actief met volgen, inventariseren en publiceren over erfgoed in Utrecht, en schuwt het niet om met voorstellen voor monumentenbescherming te komen..

Bronnen: Stooker, Thoomes, Temminck Groll, 50 jaar monumentenzorg Jaarboek Oud-Utrecht 1973, website erfgoed gemeente Utrecht, Hoekstra, Archeologische en Bouwhistorische Kroniek van de Gemeente Utrecht 1926-1972, Stichting Publicaties Oud Utrecht, website Utrechts Monumenten Fonds, website Stadsherstel Utrecht.

De voormalige rechtbank

De voormalige rechtbank.

Bibliotheek Utrecht

Bibliotheek Utrecht.

Paushuize

Paushuize.

Stadsbuitengracht met bastion Sonnenborgh

Stadsbuitengracht met bastion Sonnenborgh.

Vollersbrug

Vollersbrug. 

Bijlage(n)
Provinciale monumentencommissie 1950
Fockema Andreae