Hendrick ten Brugghen, De roeping van Mattheus (1621)

Caravaggio, de Utrechtse caravaggisten en Rembrandt

In de lezing die Paul Bröker op 20 maart 2019 voor Oud-Utrecht verzorgde liet hij zien hoe Caravaggio, de Utrechtse caravaggisten en Rembrandt in hun schilderijen kozen voor het realisme. Eerder, in de renaissance, werden goden en helden als ideale types weergegeven. De grote tentoonstelling over de caravaggisten in het centraal museum laat zien dat zij eenvoudige mensen als model kozen. Ongemakken en eigenaardigheden werden niet weggepoetst maar extra benadrukt.

Caravaggio (1571-1610) heette eigenlijk Michelangelo Merisi. Om zich te onderscheiden van de renaissancekunstenaar Michelangelo Buonarroti ondertekende hij zijn schilderijen met de naam van zijn geboorteplaats Caravaggio. Hij was een groot vernieuwer van de kunst en kreeg overal in Europa navolgers. Hij moest niets hebben van idealisering, wilde geen opsmuk als die niet nodig was en koos voor barok-thema’s. We kijken geregeld tegen de onderkant van voeten aan en die zijn smerig want dat past nou eenmaal bij het gewone volk. Apostelen werden in de renaissance afgebeeld als klassieke filosofen, bij Caravaggio werden het eenvoudige vissers, die barrevoets lopen. Zijn opdrachtgevers hadden daar moeite mee, ze vonden dat Caravaggio decorum miste. Hij koos voor een schilderij over de dood van Maria een eenvoudig meisje in een eenvoudige jurk en met loshangende haren. Het model bleek ook nog het dode lichaam van een prostituee. Voor de opdrachtgevers moest Maria een maagd zijn, zij wezen het schilderij af.
Karel van Mander schreef in zijn Schilderboeck (1604) over "wonderlijcke dingen" die gemaakt werden door Caravaggio. Uit Utrecht reisden Hendrick ter Brugghen (1588-1629), Gerard van Honthorst (1592-1656) en Dirck van Baburen (1595-1624) naar Rome af. Daar raakten ze diep onder de indruk van de revolutionaire wijze waarop Caravaggio zijn onderwerpen weergaf, zijn lichtbehandeling en zijn kleurgebruik. De Utrechtse kunstenaars vervolgens kozen een eigen invulling. Hendrick ter Brugghen zet Jezus in zijn versie van de Roeping van Mattheus (1621) niet in het centrum van het schilderij. Aan de wijzende hand valt niet te ontkomen, alles draait om de keuze van Mattheus, ‘ga ik mee of ga ik niet mee?’ Dirck van Baburen laat in zijn Doornenkroning (1621/22) alles weg wat zou kunnen afleiden van het gruwelijke gebeuren. Om Christus heen staan mensen met ontbloot bovenlijf, duidelijk eenvoudige types met bruine koppen en bruine handen bij een wit lichaam. Zo waren Bijbelse thema’s nog nooit in beeld gebracht.
De caravaggisten namen veel thema’s van Caravaggio over en dat stimuleerde de ontwikkeling van de genreschilderkunst. Caravaggio schilderde een luitspeler, zijn navolgers brachten ons fluitspelers, kaartspelers, dobbelaars, vrolijke drinkers. Caravaggio gebruikte sterke licht-schaduw-effecten om de dramatiek van zijn werken te vergroten. Gerard van Honthorst specialiseerde zich in het maken van nachtelijke taferelen met figuren die door fel kaarslicht beschenen worden. Deze schilderijen vielen zeer in de smaak van het publiek en leverden hem de bijnaam "Gherardo della Notte" op. Kijk bijvoorbeeld naar het gebruik van een verborgen lichtbron op De koppelaarster (1625) en De liederlijke student (1625).

Via de Utrechtse Caravaggisten is Caravaggio van wezenlijk belang geweest voor ontwikkelingen in de Nederlandse 17e eeuwse schilderkunst.Rembrandt, De samenzwering van de Bataven onder Claudius Civilis (1661/62). Ook Rembrandt heeft zich in veel opzichten door Caravaggio laten inspireren. De burgemeesters van Amsterdam wilden een tafereel, waarin de strijd tegen de Bataven als parallel getoond werd van de strijd tegen Spanje. Rembrandt wilde geen idealisering en schilderde de werkelijke geschiedenis: De samenzwering van de Bataven onder Claudius Civilis (1661/62). Hij toont het bijeensteken van de zwaarden maar dat vonden de opdrachtgevers een barbaarse eed. Dat hij Claudius Civilis, de parallel van Willem de Zwijger, met één oog afbeeldde, kon ook niet. Het schilderij werd afgewezen, het werd van 5,5 bij 5,5 meter ingekort tot 1,96 bij 3.09 meter en verdween naar het Nationaal Museum in Stockholm.
Dat Caravaggio ons de gruwelijkheid niet bespaart, zien we in zijn Medusa (1595/98). Op De onthoofding van Johannes de Doper (1608) zette hij zijn handtekening midden in een bloedvlek. David met het hoofd van Goliath (1610) toont een jonge herder die een groot hoofd vasthoudt, een zelfportret van Caravaggio. Rembrandt is niet minder gruwelijk, in De blindmaking van Samson (1636) laat hij grof geweld zien om bij de toeschouwers een schokeffect tot stand te brengen.